Flash backs over NAKG/Naktuinbouw
(met hier en daar een verwijzing naar het boek ‘In dienst van kwaliteit’)
NAKG is ontstaan uit wat men niet wilde (dat speelde kort voor WOII), onderdeel van de NAK te worden. Er hadden zich voor de keuring van groentezaden bedrijven bij de NAK aangesloten. Andere bedrijven in de groentezaadsector waren van mening dat een sluitend certificeringssysteem waar voor elk onderdeel van de productie van zaden en pootgoed een ‘keurmeester bij nodig was’ niet wenselijk was. Dat wilde men niet. Daar kwam bij dat men ook geen zgn bindende rassenlijst wilde. Er kwamen twee groepen van bedrijven tegenover elkaar te staan met artikelen in de kranten en zelfs vragen in de Tweede Kamer. De bedrijven die zich niet bij de NAK wilden aansluiten begonnen een eigen keuringsdienst, het BKZ, het Bondskeuringinstituut voor zaden in Heiloo. (Zie pagina 159 ‘Bij elke zak een ambtenaar’). De toenmalige Directeur Akker- en Tuinbouw van het Ministerie van Landbouw, Van der Plassche (pagina 160 in het boek), kwam na hevige discussies van voor- en tegenstanders tussenbeide met het besluit, voor de oorlog nog, om NAKG op te richten. Dat werd in 1941, de bezetter had er geen belang bij wat gaande was te traineren. Er is in het archief van NAKG nog een enkel tweetalig document.
In feite herhaalde de systeemdiscussie van de veertiger jaren zich in 1970 toen de toenmalige EEG (zes lidstaten) de zgn EEG-groentezaadrichtlijn uitvaardigde, kopiërend wat een paar jaar eerder voor landbouwzaden was bedacht: certificering. Alweer! Opnieuw: dat willen we niet. Wij willen groentezaden onder eigen verantwoordelijkheid in het verkeer brengen en er niet voor elke stap in het proces een officiële handeling van gemaakt zien. ‘Zelfkeuring’ was niet bij iedereen een woord dat in de smaak viel maar dat begrip dekte wel de lading. Het tuinzaadbedrijfsleven, gesteund door de overheid, bedacht voor groentezaad in de EEG-groentezaadrichtlijn naast de optie ‘certificering’ (nooit operationeel geworden) de categorie standaardzaad. Deze categorie groentezaden was gebonden aan twee voorwaarden: dat groenterassen systematisch in stand gehouden zouden worden en een nacontrole op het onder eigen verantwoordelijkheid in het verkeer gebracht zaad. Dat is tot op de dag van vandaag zo. Bij de totstandkoming van de zgn interne markt in 1991 kwamen er ook richtlijnen voor teeltmateriaal van sier- en boomkwekerij(fruit)gewassen.
De groentezaadrichtlijn in 1970 bracht ook de introductie van de (communautaire) groenterassenlijst. Weer in navolging van de landbouw. Bij sierteelt en boomkwekerij is het er nooit van gekomen maar bij groenterassen moest dat toch maar gebeuren. Achteraf voor het groentezaadvak een goede ontwikkeling waar zij die serieus met veredeling en het kweken van nieuwe rassen bezig waren zeker de voordelen van hebben geplukt. Het opstellen van de eerste versie van de Nederlandse verkeerslijst en het vervolgens inbrengen in de zgn EEG-lijst betekende het einde van een praktijk van meerdere namen voor een groenteras, soms zelfs verschillende namen per afzetgebied, het niet meer kunnen ‘omdopen’ etc. NAKG werd belast met de inventarisatie en het ontwarren van ‘wat wat was’ opdat de eerste versie van de Nederlandse rassenverkeerslijst kon worden opgesteld. Dat werk was min of meer gedaan (maar nog niet klaar) toen ik in 1973 bij NAKG in dienst trad. Hoe Nederland dat deed met de Nederlandse rassenlijst werd in Brussel (heel) kritisch gevolgd door de grote lidstaten, met name Frankrijk. De EEG bestond toen uit zes lidstaten. In Nederland was de rassenlijst een regelrecht haakse bocht voor het groentezaadvak. Temeer omdat er een verplichte registratie van nieuwe groenterassen aan verbonden werd. Het was een bijna helse klus om alle bestaande groenterassen in een lijst te krijgen (niet iedereen werkte mee). Er gingen decennia overheen voordat iedereen zich er ook (echt) aan hield. Nieuw toetredende lidstaten als het Verenigd Koninkrijk in 1975 gooiden olie op het vuur. De vragen waar de Britten mee kwamen ontstonden naar aanleiding van de verkoop van groentezaden door Nederlandse bedrijven aan afnemers in het VK. Dat betekende dat er met het VK nogal wat moest worden glad gestreken. De EEG zag in dat, om duidelijkheid te brengen hoe het zat met kruisbestuivende gewassen met per ras meerdere instandhouders iets gedaan moest worden. Er werd in het kader van EEG programma vergelijkingsvelden een speciaal programma ‘umbrella varieties’ voor ingericht. Dat programma heeft voor die groep van rassen een status quo opgeleverd die zijn nut zeker heeft bewezen. De definitieve oplossing kwam in de tijd. In het ene na het andere gewas diende zich de introductie aan van nieuwe (hybride) rassen op naam van een instandhouder, de ontwikkelaar.
Bij de nieuw ontwikkelde groenterassen maakte het bedrijfsleven groentezaadvak zich sterk voor een praktisch toelatingssysteem van groenterassen omdat het in het verkeer mogen brengen er aan verbonden was. De toelating moest dus vooral snel maar ook praktisch zijn (zie ook op pagina 68 op de tijdlijn van het boek, het ‘Beproevingszaad’, consternatie is zacht uitgedrukt). Daar kwam NAKG in beeld. Het bedrijfsleven kwam ermee, niet echt met instemming van LNV en ‘Wageningen’, dat de toevloed van nieuwe groenterassen die er aan zaten te komen niet aan zou kunnen. Zo werd betoogd. Hier ontstond de betrokkenheid van NAKG (als uitvoeringsorganisatie) bij toelating van groenterassen en heel veel later ook het onderzoek voor verlening van kwekersrecht, waar jarenlang over heen en weer werd gesproken tot in 2005 de toenmalige DG Renée Bergkamp, met wie de voorzitter van de Naktuinbouw goede contacten onderhield (zie pagina 137 in het boek) de beslissing nam het complete rassenonderzoek van toelating en kwekersrecht bij Naktuinbouw onder te brengen. Dat hield in: voor alle gewassen van het plantenrijk, in de uitvoering in samenwerking met BKD voor de bolgewassen en NAK voor de landbouwgewassen. Zo gezegd zo gedaan. Naktuinbouw werd meteen ook onderzoeksstation voor het in Angers gevestigde CPVO voor Europees kwekersrecht (in 1995 geïntroduceerd en vanaf het begin een succes). Bij de herziening van de Zaaizaad- en plantgoedwet (in 2002, zie ook pagina 120 van het boek) werd de Raad voor plantenrassen in het leven geroepen. Met daaropvolgend het besluit om de ZBO/Raad voor plantenrassen (ook in personele zin) bij Naktuinbouw onder te brengen. Zie hoofdstuk 2 in het boek.
Een tweede belangrijke ontwikkeling (zie hoofdstuk 3) voor NAKG (waar NAKB en met name NAKS meer op gezondheid van teeltmateriaal waren gericht) was een min of meer plotseling besef van het kunnen optreden van ziekten die met (groente)zaden overgaan. Mij werd in 1973, toen ik begon te werken, bij groentezaden voorgehouden dat je het met zaadoverdraagbare ziekten bij wijze spreken met slamozaiekvirus en vetvlekkenziekte in bonen wel zo’n beetje had gehad. Dat plotselinge besef dat er meer ziekten met zaad kunnen overgaan ontstond door een calamiteit in paprikazaden in Spanje, resulterend in een ook even plotseling intensief samenwerken van de zaadbedrijven om over betrouwbare ziekte toetsmethoden te kunnen gaan beschikken. Naktuinbouw is hier direct ingesprongen en heeft de keus gemaakt om hierin te investeren om op eigenlijk elk denkbaar pathogeen voor de gewassen in het werkgebied te kunnen toetsen en meer nog, (ook internationaal) referentiestation te zijn. Tegelijkertijd ontwikkelde Naktuinbouw het erkenningssysteem van groentezaadlaboratoria, NAL. Na aanvankelijke reserve bij vooral gevestigde partijen die, vond men, wat te verliezen hadden (ISTA bijvoorbeeld) is het NAL erkenningssysteem (ook internationaal) de standaard voor de zaadonderzoek in laboratoria geworden.
Voor wat betreft het werkgebied keuringen is de insteek ‘voldoen aan de normen’ voor NAKB, NAKS en ook NAKG steeds vooruitstrevend opgepakt met zgn ‘kwaliteit plus’ systemen waar de afnemers meer zekerheid aan kunnen ontlenen (zie hoofdstuk 5 in het boek). Het gaat dan om Elite, Select plant, certificering boomkwekerijgewassen en aardbeiplanten tot complete op hygiëne-eisen gebaseerde voortbrengingssystemen in groentezaden om gevaarlijke quarantaineziekten uit te sluiten.
Niet alles bleef hetzelfde. NAKS produceerde aanvankelijk virusvrij materiaal van chrysant. In de overtuiging dat de bedrijven dat ook zelf zouden kunnen doen is het bedrijfsleven daar gaandeweg zelf in gaan voorzien. Eenzelfde actie hield in het beëindigen van het vermeerderen van virusvrij materiaal van fruitgewassen waarmee Vermeerderingstuinen Nederland in Horst ontstond. Inmiddels bestaan er ook plannen om het virusvrij maken van planten van fruitgewassen aan een consortium over te dragen. Logische ontwikkelingen, waar het even logisch was om er als aanjager in aanvang een rol voor de keuringsdiensten NAKB en NAKS in te zien. In de zeventiger/tachtiger jaren hielp NAKS actief weefselkweek te introduceren, met een spin off Stichting voor weefselkweek tuinbouw, SBW, inmiddels overgegaan naar het bedrijfsleven. De laatste ontwikkeling is de overdracht van de door de gezamenlijke keuringsdiensten geïntroduceerde certificering van kwaliteitssystemen, Plantcert, later ECAS, ondergebracht bij Naktuinbouw. De overname door MPS, nu MPS-ECAS is zonder meer een juiste beslissing geweest.
Diagnostiek als ondersteuning van de wettelijke taken en dienstverlening en Vakopleidingen (kortdurend, soms maar een dag, wie zou dat anders doen?) zijn gebleven. Je zou kunnen zeggen dat Naktuinbouw waar buiten de keuringsopdracht, de wettelijke taak, een tandje moest worden bijgezet, niet heeft geaarzeld om dat ook te doen.
Waar de wind in Den Haag op een gegeven moment zo waaide dat Zelfstandige bestuursorganen (ZBO’s) ook private taken op zich zouden kunnen nemen, mits voldoende gescheiden van de wettelijke taak leidde dat tot BV’s bij KCB, NAK (NAKAgro) en BKD. De Naktuinbouw heeft dat nooit gedaan en gewild. Zij heeft de ‘dienstverlening’, rassenonderzoek en het hele laboratoriumonderzoek, altijd in de moederorganisatie Naktuinbouw weten te houden. Diensten waar internationaal behoefte aan bleek (rassenonderzoek, laboratoriumtoetsen en NAL-erkenning van laboratoria van bedrijven) riepen discussies op aan het Bezuidenhout. Maar, het keer op keer op basis van de lijst ‘openbaar belang’ (pagina 112 van het boek), kritisch bevraagd worden door LNV heeft Naktuinbouw er voor over gehad.
Tenslotte nog iets over het ontstaan van Naktuinbouw. Met waar we nu staan is er geen plan om met andere keuringsdiensten te fuseren. Eind vorige eeuw fuseerden NAKB en NAKS, geaccommodeerd doordat er op onderdelen sprake was van een personele unie. Een poging in de tachtiger/negentiger jaren een fusie met NAKG aan te gaan lukte niet. Men achtte de afstand van NAKB- en NAKS-bedrijven tot (grote) groentezaadbedrijven te groot. In 2000 onder voorzitterschap van Jo Spithoven van NAKB en Frans Scholten bij NAKG lukte dat wel. De organisatorische oplossing voor een zo breed werkterrein bleek te zijn de bestuurlijke organisatie zo in te richten dat het bedrijfsleven van de drie sectoren, boomkwekerij-, sier- en groentegewassen in sectorbesturen (met geduld bejegend) hun eigen geluid konden laten horen. Vanaf dat moment, 2000, kreeg Naktuinbouw vleugels en ontwikkelde zich tot een expertisecentrum (Hoofdstuk 1 in het boek). Eind vorige eeuw werd nog gepoogd om NAKB, NAKG en NAK en ik meen zelfs KCB bijeen te brengen. Een nieuwe poging van begin deze eeuw om, onder druk van LNV Naktuinbouw met NAK en BKD te doen fuseren liep uiteindelijk ook op niets uit. Eigenlijk begrijpelijk. De drie betrokken keuringsdiensten verschillen thans nog meer dan eerder. Met een zelfstandige route voor Naktuinbouw kan zij zich nu onder het mantra ‘als we haar niet hadden zouden we haar vandaag nog uitvinden’ (citaat oud voorzitter), verder ontwikkelen tot het exclusieve expertisecentrum voor teeltmateriaal tuinbouwgewassen. Op alle terreinen waar behoefte aan is, kortdurende vakopleidingen (pagina 17) incluis, waarbij de ‘een-loket-functie’ (met bijvoorbeeld ook de gedelegeerde uitvoering van NVWA-taken, hoofdstuk 6 in het boek), die in het buitenland onbekend is, zeer wordt gewaardeerd.
In het begin van dit essay werd aangestipt dat een bindende rassenlijst voor groentegewassen nooit ingang heeft gevonden. Wel is er decennialang een zgn Aanbevelende rassenlijst opgesteld opdat de afnemers konden terugvallen op onafhankelijk vastgestelde gegevens mbt tot de gebruikswaarde van de groenterassen. Vooruitkijkend zou de groentezaadsector te maken kunnen krijgen met, waar de EU aan denkt, dat nieuw te introduceren groenterassen ook hun bijdrage aan ‘duurzaamheid’ zouden moeten leveren. Hoe dat moet (criteria, tijd, kosten) is nog lang niet duidelijk.
april 2024
Nico Koomen, oud-directeur NAKG en Naktuinbouw
BKD: Bloembollenkeuringsdienst
CPVO: Community Plant Variety Office
DG: Directeur Generaal (van het ministerie van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie)
ECAS: Europese Certificeringsinstelling voor de Agrarische Sector
ISTA: International Seed Testing Association
KCB: Kwaliteits-Controle- Bureau
LNV: ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit
MPS: Milieu Programma Siergewassen
(NAK: Nederlandse Algemene Keuringsdienst voor zaaizaad en pootgoed van landbouwgewassen)
NAKB: Nederlandse Algemene Keuringsdienst voor Boomkwekerijgewassen
NAKG: Nederlandse Algemene Keuringsdienst voor Groente- en Bloemzaden
NAKS: Nederlandse Algemene Keuringsdienst voor Siergewassen
NAL: Naktuinbouw Accredited Laboratories
NVWA: Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit
SBW: Stichting Bedrijfslaboratorium voor de Weefselkweek
april 2024
Nico Koomen, oud-directeur NAKG en Naktuinbouw